e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kortwieken afknippen: āfknepǝn (Neeroeteren), afsnijden: āfsniǝ (Neeroeteren), toppen: topǝn (Neeroeteren) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: de kester (Neeroeteren), de kèster (Neeroeteren, ... ), de kəster (Neeroeteren), köstər (Neeroeteren, ... ) koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kostganger (Neeroeteren, ... ), kostgenger (Neeroeteren, ... ) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] || kostganger [ZND 01 (1922)] III-3-1
kostschool kostschool: jongens  kostschool (Neeroeteren), pensionaat (<fr.): pensionaat (Neeroeteren, ... ), meisjes  pensionaat (Neeroeteren) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: keͅrmənaj (Neeroeteren), kɛrbə’nāiə (Neeroeteren), dit zijn geen varkensribben, deze worden gekookt in de soep of gestoofd  karmenaaien (Neeroeteren), onmiddelijk bereid nadat het varken geslacht is uit spek en andere stukjes vlees, gestoofd in eigen vet  kermenaai (Neeroeteren), kotelet: koͅrtə’leͅtə (Neeroeteren), Fr. côtelette  kortelöt (Neeroeteren) gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || karmonade || kotelet || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud, mistig en somber weer gedauwd: geduitsj (Neeroeteren) mistig, nevelig III-4-4
koude drukte maken veel kal maken: veel kal maken (Neeroeteren), veel laweit maken: vêl leweit maken (Neeroeteren), veel laweit maken op niks: veel lawijt maken op niks (Neeroeteren), zich aanstellen: zich aanstellen (Neeroeteren) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
koudvuur vuur: veer (Neeroeteren) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)] III-1-2
kous: algemeen hoos: haoes (Neeroeteren), kous: kous (Neeroeteren, ... ), n kousen]: hoes (Neeroeteren), kous (Neeroeteren), zok (Neeroeteren) kous [ZND 01 (1922)] || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kousenband bindel: bindel (Neeroeteren), bènjel (Neeroeteren) kousenband [ZND 01 (1922)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3