e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rammelaar konijnsrekel: kni-jnsrèkel (Neeroeteren), rammelaar: ook haas  remmelèèr (Neeroeteren), rekel: rēͅkəl (Neeroeteren) konijn, mannetje || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
rammenas rammenas: ramenas (Neeroeteren) [ZND 41 (1943)] I-7
rank paard luxe paard: lyks pē̜rt (Neeroeteren) Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l] I-9
ranzig garstig: g‧arstəx (Neeroeteren), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  garstich (Neeroeteren), ranzig: ranzig (Neeroeteren) garstig [ZND 23 (1937)] || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)] III-2-3
rapen rapen: rā.pǝ (Neeroeteren) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
raspen raspen: raspen (Neeroeteren, ... ), r‧aspə (Neeroeteren, ... ) raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)] III-2-1, III-2-3
rauw rauw: rauw (Neeroeteren), rauw vleis (Neeroeteren, ... ), rauw vleisch (Neeroeteren), rauw vlijs (Neeroeteren), roͅu̯. (Neeroeteren) Rauw vlees. [ZND 41 (1943)] || rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)] III-2-3
ravotten rammelen: rammelen (Neeroeteren), ravotten: ravotten (Neeroeteren), revotten (Neeroeteren), razen: raozen (Neeroeteren), au wordt uitgesproken als het Franse arrANger  rauzen (Neeroeteren), riskeien: [sic]  reskeien (Neeroeteren), zich uitlaten: de o van loten ongeveer zoals de klank in quand  zich oet loten (Neeroeteren) Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)] III-3-2
razen en tieren tempeesten: Hèè mook zich dik; hèè stòng doa te tampiêste wi-j eine roazende zot  tampiêste (Neeroeteren) razen, tieren (fig.) III-1-4
razend van woede razentig: doon ze det hiêrde, wèèrde ze roazentig koad  roazentig (Neeroeteren) zeer boos III-1-4