e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
recht vooruitstoten met de armen stuiken: stukə (Neeroeteren) stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)] III-1-2
rechte, vormeloze benen stokken: stɛkər (Neeroeteren) benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] III-1-1
rechterkant van het paard buitenkant: butǝkant (Neeroeteren) Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10] I-9
rechtstaande oren steil oren: sti:lurə (Neeroeteren) oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)] III-1-1
rechtvaardig rechtvaardig: rechtvērdig (Neeroeteren), rechtvēͅrdig (Neeroeteren) Rechtvaardig. [ZND 06 (1924)] III-1-4
reeks, rij rij: rie (Neeroeteren) rij [ZND 19A (1936)] III-4-4
refrein refrein: refrein (Neeroeteren, ... ) Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)] III-3-2
regelrad rad: rā.t (Neeroeteren) Rad waarmee men de afstand tussen de beide molenstenen kan regelen. De pan in het pasblok is daartoe op een ijzeren lat bevestigd, die met behulp van het rad op en neer geschroefd kan worden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛlicht, steenlichtɛ.' [Vds 114; Jan 148; Coe 128; Grof 152] II-3
regen (alg.) regen: de rèngel (Neeroeteren), den regel (Neeroeteren), rêgen (Neeroeteren), De verouderde vorm is: rèèngel.  rège(n) (Neeroeteren), Lichtverouderd voor: règen.  rèèngel (Neeroeteren) regen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
regenen (alg.) regenen: (⁄t waas zoe good es zieker, det ⁄t zou) rēgenen (Neeroeteren), règene (Neeroeteren), rèèngele (Neeroeteren) regenen || Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)] III-4-4