e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schijten kakken: kakǝ (Neeroeteren), schijten: ši.tǝ (Neeroeteren) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schil van een vrucht schil: sjòl (Neeroeteren) schil, bast I-7
schilder schilder: šelǝr (Neeroeteren) Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.] II-9
schilderij schilderij: šeləri (Neeroeteren), šildərī (Neeroeteren) schilderij [ZND 06 (1924)] III-2-1
schimmel schimmel: šemǝl (Neeroeteren) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9
schimmel (plantje) schimmel: šimmel (Neeroeteren) schimmel [ZND 06 (1924)] III-4-3
schip schip: `n chiep, twee chiep (Neeroeteren), ei sjeep, twie sjeep (Neeroeteren), schiep (Neeroeteren), schiepen (Neeroeteren), sjieep, twie sjieep, klein sjieepke (Neeroeteren), ši.əp (Neeroeteren), šiep, twī šiep, šīpke (Neeroeteren) een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)] || Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] || schip [RND] III-3-1
schipper schipper: šipər (Neeroeteren) schipper [RND] III-3-1
schoeisel t leer]: [invloed AN?]  schoenen (Neeroeteren) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen schudder: šędǝr (Neeroeteren), treugel: trīgǝl (Neeroeteren) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3