e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sik sik: sik (Neeroeteren), sikje: siksken (Neeroeteren) Een sikje (puntig baardje aan de kin). [ZND 06 (1924)] III-1-1
sikkel zekel: zē.kǝl (Neeroeteren) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
sinaasappel appelesien: appellesien (Neeroeteren), appelsien: appelsien (Neeroeteren, ... ) sinaasappel [ZND 40 (1942)] III-2-3
singel buikriem: bū.krēm (Neeroeteren  [(weinig gebruikt)]  ), singel: se.ŋǝl (Neeroeteren) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10
sint-maarten sint-maarten: sint maarten (Neeroeteren), sint marten (Neeroeteren), sint merten (Neeroeteren), sont maarten (Neeroeteren) Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)] III-3-2
sint-pieter te rome sint-pieter: sint-pieter (Neeroeteren), sint-pieëter (Neeroeteren), sinte-pieter: sinte pieter (Neeroeteren) Sint-Pieter. [ZND 40 (1942)] III-3-3
sintel cokes: koͅks (Neeroeteren), kolensintel: koelezintel (Neeroeteren), sintel: sinjtels (Neeroeteren), sintel (Neeroeteren), zentjəl (Neeroeteren), zintelen (Neeroeteren, ... ), zintels (Neeroeteren), zjintelen (Neeroeteren) Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)] || Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)] || Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)] III-2-1
sinterklaas sinterklaas: sinter klaōs (Neeroeteren, ... ), sinterklaos (Neeroeteren, ... ) Sint-Niklaas. [ZND 06 (1924)] III-3-2, III-3-3
sjalot sjarlot: šarloͅtə (Neeroeteren) sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
sjees sjees: šis (Neeroeteren), sjeesje: šiǝskǝ (Neeroeteren) Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr] I-13