e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sproeten sproeten: spru:ət (Neeroeteren) sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
sprokkelen (hout) rapen: hout rapen (Neeroeteren, ... ), dennenknoppen rapen: denneknoppen rapen (Neeroeteren) Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, (hout) rapen, zeumeren, kneppen) [N 108 (2001)] III-1-2
sprookje sage: saag (Neeroeteren), sprookje: sprookje (Neeroeteren), vertelseltje: vertelselke (Neeroeteren, ... ) hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)] III-3-1
spruiten, uitbotten spruiten: sprûte (Neeroeteren), struiken: strûke (Neeroeteren) schieten, scheuten krijgen || spruiten, uitschieten III-4-3
spruitkool, spruitje spruitje: spri-jtsje (Neeroeteren), spruitkool: sprûtkiêl (Neeroeteren) spruitje || spruitkool I-7
spuiten spuiten: speiten (Neeroeteren), spuiten (Neeroeteren) Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] III-1-2, III-4-4
spuwbakje, kwispedoor spijbakje: spiebekske (Neeroeteren), spībɛ̄kskə (Neeroeteren), tufbak: tøf˂bak (Neeroeteren), vroeger  tef˂bak (Neeroeteren) Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)] III-2-1
staakijzer van de watermolen staakijzer: stākizǝr (Neeroeteren) Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14] II-3
staan staan: staon (Neeroeteren) staan [ZND 46 (1946)] III-1-2
staande kraag staande kraag: stǭndjǝ krāx (Neeroeteren) Opstaande kraag zonder omvallend deel. [N 59, 123a] II-7