e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brandstof stokens: genitiefsvorm Zuu èè gruut hûs kimt te deer aan stukes  stukes (Neeroeteren) het stoken III-2-1
brede buikriem onderlicht: o.ndǝrlext (Neeroeteren) Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73] I-10
brede landweg dreef: drēf (Neeroeteren), dreeft: drē.ft (Neeroeteren), drɛ̃ft (Neeroeteren) Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.] I-8
breeddorser breeddorser: bręi̯dǫrsǝr (Neeroeteren) Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
breedte breedte: bręjdjǝ (Neeroeteren) Benaming voor een horizontaal genomen maat, voor of achter, in het bijzonder als tweede lid van samenstellingen als rugbreedte en armbreedte. [N 59, 45a; N 62, 2b; N 59, 44a] II-7
breien strikken: kousen strikken (Neeroeteren), strikke (Neeroeteren) Breien. [ZND 01 (1922)] || Kousen breien. [ZND 22 (1936)] III-1-3
breinaald strikijzer: strikiezers (Neeroeteren) Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)] III-1-3
breken, pletten breken: brę̄.kǝ (Neeroeteren), pletten: plɛtǝ (Neeroeteren) Haver met behulp van de haverpletter bewerken. In dit lemma is geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds haver breken en haver pletten. Coenen (pag. 163) merkt over beide begrippen op: ø̄Als de boer de haver grof wenste, dan brak de molenaar ze, haver die gepletterd werd, was fijn.ø̄ [Vds 238; Jan 246; Jan 247; Coe 222; Grof 251] II-3
brem brem: brumme (Neeroeteren), bröm (Neeroeteren), -  brem (Neeroeteren), bremmenstruik: -  bremmenstroek (Neeroeteren) brem [Roukens 03 (1937)] || brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)] III-4-3
bretel bretel (<fr.): bretels (Neeroeteren), brətələ, -kə (Neeroeteren), help: helpe (Neeroeteren), helpen (Neeroeteren, ... ), helpen om zien boks op te hawen (Neeroeteren), heͅlpə}, -kə (Neeroeteren), hélpe (Neeroeteren) bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)] || de bretels [N 59 (1973)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3