e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geduld geduld: heb toch wat gedéld (Neeroeteren), heb toch y(3)̄ bitje gedèldj (Neeroeteren), hèb toch ⁄n bitje gedèld (Neeroeteren), patintie: heb toch wat pasiëntie (Neeroeteren), heb toch wat passiëncie (Neeroeteren), heb toch y(3)̄ bitje patiëntie (Neeroeteren), Fr. patience Samenst. pasjentsiewerk  pasjentsie (Neeroeteren) geduld || Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedwee gedwee: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  e gedwie keint (Neeroeteren), ij gedwieë kijndj (Neeroeteren), ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  gedwiee (Neeroeteren), gedwīe (Neeroeteren), gemakkelijk: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  gemekkelek (Neeroeteren), gemekkelijk (Neeroeteren), gewillig: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  ein gewillig kintj (Neeroeteren), ij gewillig kijndj (Neeroeteren), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gewillig (Neeroeteren), zacht: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  e zoacht kind (Neeroeteren), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  zoacht (Neeroeteren) Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelgors gele schrijver: gèle sjri-jver (Neeroeteren) geelgors III-4-1
geelzucht geel verf: gēēlverf (Neeroeteren), gèèlverf (Neeroeteren), gêlverf (Neeroeteren, ... ) de geelzucht [ZND 01 (1922)] || de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] III-1-2
geen ... waard geen knabje waard: gein knepke wèerd (Neeroeteren), geen rode cent waard: geine rooie cent wèerd (Neeroeteren), waard: weèrd (Neeroeteren) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geen rust hebben geen rust hebben: hè heèt gein rèst (Neeroeteren), hè hèt gein rest (Neeroeteren), geen vrede hebben: hè hèt gein vrèj (Neeroeteren) hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)] III-1-4
geer geer: giǝr (Neeroeteren), gīr (Neeroeteren) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
geerakker geer: gīǝr (Neeroeteren), kortvoor: kǫrt˲vǭr (Neeroeteren), kortvoren: kǫrt˲vō ̝rǝ (Neeroeteren) Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.] I-1
geestig geestig: Dri-jk is eine geistige vertöller, mè neet ederein kan geistig vertölle  geistig (Neeroeteren) geestig, vrolijk III-1-4
geeuwen gapen: ga:pə (Neeroeteren), gaape (Neeroeteren), gapen (Neeroeteren, ... ) gapen [N 10 (1961)] || geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)] III-1-2