24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
distel (L368p Neeroeteren)
|
distel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
reen:
ręi̯.n (L368p Neeroeteren),
scheiding:
šęi̯eŋ (L368p Neeroeteren),
scheiling:
sęi̯.leŋ (L368p Neeroeteren),
scheilingvoor:
šęi̯.leŋ[voor] (L368p Neeroeteren),
voor:
[voor] (L368p Neeroeteren)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
rijzer:
rii̯.zǝr (L368p Neeroeteren),
sleep:
slęi̯.p (L368p Neeroeteren)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerheilige (L368p Neeroeteren),
allerheiligen (L368p Neeroeteren)
|
Allerheiligen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerzieelen (L368p Neeroeteren),
allerzīēle (L368p Neeroeteren)
|
Allerzielen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
alles kwijt:
alles kwiet bie ɛt hīēve cheete (L368p Neeroeteren),
keps:
keps (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
meps:
meps (L368p Neeroeteren)
|
Hij is alles kwijt (bij het spel alles verliezen). [ZND 01u (1924)] || Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
18631 |
alpinomuts |
pats:
patsj (L368p Neeroeteren)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
het altoar (L368p Neeroeteren),
op den altaor (L368p Neeroeteren),
op den altjaor (L368p Neeroeteren),
op den altoar (L368p Neeroeteren)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
24297 |
alver |
aveltje:
auwelke (L368p Neeroeteren)
|
alvermanneke (vis)
III-4-2
|
18371 |
andere damesschoenen |
vrouwluischoen:
vruiliesjoon (L368p Neeroeteren)
|
damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|