e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
goedkoop goedkoop: det is gooie koup (Neeroeteren), deͅ s gōjəkaup (Neeroeteren), gootkoup (Neeroeteren) Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)] || goedkoop [ZND 01 (1922)] III-3-1
goedkoopst bestekoop: beͅstəkaup (Neeroeteren), bèste koup (Neeroeteren) goedkoopst [ZND 24 (1937)] III-3-1
goedkoper beterkoop: bèter koup (Neeroeteren), bêtərkaup (Neeroeteren) goedkoper [ZND 24 (1937)] III-3-1
goedzak bluts: Mersi-j, de bös nûw ins echt ein gooj bluts Syn. dimpel  bluts (Neeroeteren), flabbes: flabbes (Neeroeteren), goede jong: t is zulk eine gooie jong (Neeroeteren), goede zak: ein gooi zak (Neeroeteren), goede ziel: gooi ziêl (Neeroeteren), goedzak: ook materiaal znd 24, 22  gōtzak (Neeroeteren), lobbes: Syn. flabbes, ein gooiziêl, ein gooi zok...  löbbes (Neeroeteren), lummel: ook materiaal znd 24, 22  lummel (Neeroeteren), onnozele mens: ook materiaal znd 24, 22  onniezele minsch (Neeroeteren), snul: ook materiaal znd 24, 22  snil (Neeroeteren) goedaardige sul || goedzak [ZND 01 (1922)] || goedzakkig mens || t Is zulk een goeie jongen. [ZND 08 (1925)] III-1-4
golf golf: golf (Neeroeteren) golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)] III-4-4
gombal zjiep-ke: zjiepke (Neeroeteren), ž‧ipkə (Neeroeteren) siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)] III-2-3
gooien gooien: goeien (Neeroeteren), goiejen (Neeroeteren), gūijen (Neeroeteren), smijten: smieten (Neeroeteren) Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)] || smijten [ZND 25 (1937)] III-1-2
gort geplette haver: gəpl‧eͅdjə hā.vər (Neeroeteren), geplette tarwe: gəpl‧eͅdjə t‧ɛ̄rəv (Neeroeteren) gort; Hoe noemt U: Graan dat op de molen verbrijzeld is, grutten (gort, grut, smoel) [N 80 (1980)] III-2-3
goudhaantje bospiepertje: bospieperke (Neeroeteren) goudhaantje III-4-1
graaf graaf: Eine graaf (Neeroeteren, ... ), Enne graaf (Neeroeteren), graof (Neeroeteren), ijne graav (Neeroeteren) graaf [ZND 01 (1922)] || Graaf. [ZND 35 (1941)] III-3-1