e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hak van het blad van de zeis vars: vars (Neeroeteren) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
haken crocheren (<fr.): krecheeren (Neeroeteren), kroͅšērə (Neeroeteren), ze kan krocheeren (Neeroeteren), haken: hoaken (Neeroeteren), ze kan haoken (Neeroeteren) Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)] III-1-3
haken en ogen haken en ogen: hēǝk ɛn awgǝn (Neeroeteren), hǭkǝn ɛn ǫwgǝ (Neeroeteren) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7
hakmes heep: hiep (Neeroeteren), wapen: woape (Neeroeteren) breed hakmes || een kleine bijl om dunner hout te klieven III-2-1
haksel haksel: hɛksǝl (Neeroeteren) Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.] I-4
halen halen: hale (Neeroeteren), halen (Neeroeteren) halen [ZND 01 (1922)] || halen: Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] III-1-2
half- of stiefbroer stiefbroer: steefbroor (Neeroeteren) De zoon van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefbroer) [N 115 (2003)] III-2-2
half- of stiefzuster stiefzuster: steefzuster (Neeroeteren) De dochter van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefzuster) [N 115 (2003)] III-2-2
halfhemd overhemd: ijvərhemə (Neeroeteren) halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)] III-1-3
halfhoge knoopschoen? botje: botjes (Neeroeteren) damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)] III-1-3