e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handboom hefboom: hęf˱bø̜jm (Neeroeteren) De hefboom waarmee men de loper een klein stukje oplicht. Daarna maakt men met behulp van steenspieën of een trapspie ruimte om steenreep en teers te plaatsen voor het ophijsen van de molensteen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20h; N O, 41e; Vds 209; Jan 186] II-3
handen (kindernamen) pollen: pol (Neeroeteren), polletjes: poləkə (Neeroeteren) hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)] III-1-1
handen (spotnamen) klauwen: klawə (Neeroeteren), knoefelen: knufəls (Neeroeteren, ... ) [N 10 (1961)] III-1-1
handgeld drinkgeld: Van Dale: meepenning, godspenning, huurpenning.  drènkgeldsj (Neeroeteren) meepenning (handgeld) [ZND 01 (1922)] III-3-1
handig capabel: Fr. capable  kepabel (Neeroeteren), handig: hejnig (Neeroeteren), dèè stielman is doa bezònder (of bezinner) hejnig möt  hennig (Neeroeteren) bekwaam || vaardig III-1-4
handkar stootkarretje: stuǝtkarkǝ (Neeroeteren) Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.] I-13
handnaaimachine handmachine: hantmǝšin (Neeroeteren) Naaimachine die men met één hand in beweging brengt. De informant van L 416 merkt op, dat men de machine aandraait door middel van een rad met een knop. De informant van Q 111* spreekt van een machine met zwengel. De informant van Q 88 vermeldt dat men de handnaaimachine niet meer gebruikt. [N 59, 17c] II-7
handpalm palm: paləm (Neeroeteren) palm van de hand [N 10 (1961)] III-1-1
handschoen haas: e paar hawse (Neeroeteren), ein haus (Neeroeteren, ... ), ein paar hausen (Neeroeteren), ein paar hausse (Neeroeteren), en haws (Neeroeteren), haus (Neeroeteren, ... ), hāōes (Neeroeteren), hāwsə-heͅiskə (Neeroeteren), ij paar haussen (Neeroeteren) een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen - handschoenen [ZND 01 (1922)], [ZND m] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)] III-1-3
handvat aan de ploegstaart handhaaf: hantǝf (Neeroeteren) De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.] I-1