e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hek hek: ɛk (Neeroeteren) Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.] I-8
hek, hekwerk afsluiting: aafsloeting (Neeroeteren), āfsluteŋ (Neeroeteren) Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)] III-2-1
hek, poortje achterpoortje: achterportsje (Neeroeteren), veken: fekke (Neeroeteren), Omdet het vekke upestòng is den hònd könne wegluipe  vekke (Neeroeteren) achterpoortje naar de tuin of het achteruit || hekken || poortje in b.v. een haag III-2-1
hekel hekel: hękǝl (Neeroeteren) Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.] I-5
heksenvlechten weerwas: wē̜rwas (Neeroeteren) Onontwarbaar kluwen in de manen dat ontstaat doordat vele paarden ''s nachts aan een ketting gebonden worden in plaats van aan een lederen riem. Bij het reiken naar de hooiruif en het op en neer bewegen van het hoofd schuift de ketting over de manenstrang, waardoor ruwe manen (heksenvlechten) ontstaan. Het volksgeloof schreef dit vroeger toe aan het werk van boze geesten, die het paard ''s nachts bereden. [N 8, 22; monogr.] I-9
helemaal, geheel en al heel: Iemand helemaal niet kennen: Ich kön hem van hart of start.  hiêl (Neeroeteren), ram: ram (Neeroeteren), rats: rats (Neeroeteren) helemaal, geheel en al III-4-4
helling, talud afzink: aafzink (Neeroeteren) helling, talud III-4-4
hemel hemel: he.məl (Neeroeteren, ... ), hemel (Neeroeteren), hĕməl (Neeroeteren) hemel [RND] || Hemel. [ZND 01 (1922)] III-3-3
hen met kuikens brok: brok (Neeroeteren) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hengel hengel: hingel (Neeroeteren) Hengel. [ZND 01 (1922)] III-3-2