25157 |
ijzelen |
ijzelen:
het ie-zĕlt (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
het iezeldj (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
het iezelt (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
ieselen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
iezelen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
ijzelen [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
26412 |
ijzeren banden |
ijzeren banden:
(enk)
īzǝrǝ bānt (L368p Neeroeteren),
repen:
(enk)
ręjp (L368p Neeroeteren)
|
IJzeren banden waarmee het uiteinde van de molenboom wordt versterkt teneinde klieven van het hout tegen te gaan. Zie ook afb. 74. [Jan 75; Coe 67; Grof 90]
II-3
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L368p Neeroeteren)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
puthaak:
peͅthōͅk (L368p Neeroeteren),
putveer:
peͅtvēͅr (L368p Neeroeteren)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
plaket (<fr.):
plekje (L368p Neeroeteren)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17846 |
in beweging komen |
zich in de gang zetten:
zich in de gank zetten (L368p Neeroeteren)
|
In beweging komen (op gang komen, (zich) roeren, bewegen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20442 |
in de doodskist leggen |
de kist toedoen:
de kist toedoon (L368p Neeroeteren),
kisten:
kisten (L368p Neeroeteren)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
28967 |
in de lucht naaien |
met een lange vaam naaien:
męt ēnǝ laŋǝ vām nęjǝ (L368p Neeroeteren)
|
Zonder de steun van de knieën naaien. Dit is slecht voor lendenen en rug. [N 59, 71b]
II-7
|
17878 |
in de rug slaan (met de vuist) |
doffen:
doffen (L368p Neeroeteren)
|
Met de vuist in de rug slaan (doffen, dompen, stompen, stoten, sjtokken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20684 |
in de schil gekookte aardappelen |
aardappelen met de schil:
érpel mét de sjél (L368p Neeroeteren)
|
In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|