e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
in de tuin werken hoven: hōͅvə (Neeroeteren), onderhouden: onderhawen (Neeroeteren) Een tuin verzorgen (in de hof werken, hovenieren, hoven) [N 79 (1979)] III-2-1
in een beek baden waden: in de biëk waaien (Neeroeteren), in een biek waaijen (Neeroeteren), waaien in de biek (Neeroeteren) In een beek baden. [ZND 33 (1940)] III-3-2
in ondertrouw gaan ondertrouw: ondertrouw (Neeroeteren) aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarbij de aanstaan-de echtgenoten elkaar verklaren dat zij met elkaar een huwelijk willen aangaan; in ondertrouw gaan [verscholen, ondertrouwen, ondertrouw doen, aantekenen] [N 115 (2003)] III-2-2
in stof geplaatste zak gepassepoileerde (<fr.) maal: Van Dale: passepoileren, paspelen. Van Dale: paspelen, van een paspel [i.e. smalle omboording (b.v. van knoopsgaten)] voorzien. Syn. passepoileren.  gepaspeljeerdje maal (Neeroeteren) een in de stof geplaatste zak [N 59 (1973)] III-1-3
in verwachting zijn in positie: pezi-jsie (Neeroeteren), in positie zijn: in positie zeen (Neeroeteren) zwanger || Zwanger zijn: een kind dragen, zwanger zijn (staan, met een dik lijf lopen, inkopen, groot gaan, geladen). [N 115 (2003)] III-2-2
ingebeelde ziekte ingebeeld krank: ingebeeldj krank (Neeroeteren) Ingebeelde ziekte (niebekonter, iepreponder, hype). [N 107 (2001)] III-1-2
ingewanden gemook: gemōēk (Neeroeteren) ingewanden [ZND 01 (1922)] III-1-1
ingewanden van geslacht vee gemook: gǝmūk (Neeroeteren) Ingewanden van geslacht vee. Ook de algemene benamingen voor "ingewanden van vee" zijn hier opgenomen. [N 28, 58; N 28, 88; L 1a-m; L 1u, 106; Veldeke 26, 23; monogr.] II-1
ingezouten ingezouten: engǝzawtǝn (Neeroeteren) Dit lemma sluit volledig aan bij het lemma ''het vlees conserveren''. In de Leuvense vragenlijsten 1a-m en 27 werd naar het begrip "ingezouten" gevraagd. Deze twee vragen worden hier als apart lemma gehonoreerd. [L 1a-m; L 27, 40; Veldeke 22, 67] II-1
ingieten (met geluid) klateren: klateren (Neeroeteren) Met een zeker geluid water ergens in gieten (spetteren, klotsen, klateren, spatten, plonsen) [N 108 (2001)] III-1-2