e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kousenwol garen: gaare of wol (Neeroeteren), kousengaren: kousegaren (Neeroeteren), koͅusəgārə (Neeroeteren), wollen garen: wolle gaaren (Neeroeteren), wolle garen (Neeroeteren) hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] || Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)] III-1-3
kouter kouteren: kő̜u̯.tǝrǝ (Neeroeteren), ploegkouter: [ploeg]kő̜u̯.tǝr (Neeroeteren) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag kraag: kraag (Neeroeteren, ... ) kraag [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-1-3
kraagmantel pelerine (<fr.): péllerin (Neeroeteren) een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)] III-1-3
kraagpunt spits: spets (Neeroeteren) Het spits toelopende uiterste deel van de legger van de kraag aan de schouderzijden, haaks op de revers. [N 59, 122b] II-7
kraaltjes kraaltjes: krelkəs (Neeroeteren), krɛlkəs (Neeroeteren), pareltjes: pɛ.rəlkəs (Neeroeteren) kraaltjes [RND] III-3-2
kraambed kinderbed: znd 1 a-m; znd 1u, 135  keenjerbèd (Neeroeteren, ... ) kraambed (in het - (ge)komen) [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] III-2-2
kraan van de metalen gierton kraan: krān (Neeroeteren) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
kraanvogel kroenekraan: kroenekraan (Neeroeteren), krōēnekraan (Neeroeteren), krunekrane (mv.) (Neeroeteren), (geen fon doc.)  kroenekraan (Neeroeteren) kraanvogel [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)] III-4-1
krabben dabben: dabbe (Neeroeteren), jeuken: ji:kə (Neeroeteren), schuren: ṣo:rə (Neeroeteren, ... ) krabben [ZND 01 (1922)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] III-1-2