e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laster laster: ook materiaal znd 30, 01  laster (Neeroeteren) laster [ZND 01 (1922)] III-1-4
lasteren rijten: Eme(s) er ferm duurri-jte  ri-jte (Neeroeteren) van iemand kwaadspreken III-1-4
lastig (werken) lastig: det is zuu lestiges eine naakse in zi-jn maal pisse  lestig (Neeroeteren), ook materiaal znd 30, 02  lestig (Neeroeteren), moeilijk: det waas èè mooilik vroagstèk, mân  mooilik (Neeroeteren) lastig [ZND 01 (1922)] || moeilijk III-1-4
lastig kind nest: Vervèlend nöst deste bös  nöst (Neeroeteren) lastig wezen III-1-4
laten laten: laote (Neeroeteren), laoten (Neeroeteren, ... ) laten [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)] III-1-2
laurier lauwelier: Uis mo diêj wat lauweleer(blajer) inne sop  lauweleer (Neeroeteren) laurier III-2-3
laurierboompje lauwelier: lauweleer (Neeroeteren) laurier III-2-1
lauw lauw: laaw water (Neeroeteren), lauw water (Neeroeteren, ... ), law water (Neeroeteren) Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)] III-4-4
lauw weer laf (weer): laf (Neeroeteren), lauw (weer): law (Neeroeteren) loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)] III-4-4
lederen pantoffel slof: sloffe (Neeroeteren) pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3