29996 |
metselzand |
zand:
zant (L368p Neeroeteren),
zavel:
zāvǝl (L368p Neeroeteren)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
braadworst:
brōͅ.tw‧oͅrst (L368p Neeroeteren),
saucijs:
secies (L368p Neeroeteren),
səsī.əs (L368p Neeroeteren)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32088 |
meubelmaker |
meubelmaker:
mēbǝlmēkǝr (L368p Neeroeteren),
mībǝlmēkǝr (L368p Neeroeteren),
mīǝbǝlmākǝr (L368p Neeroeteren),
schrijnenwerker:
sxrinǝwęrkǝr (L368p Neeroeteren)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
19757 |
meubelstuk, meubel |
meubel:
Hun hiêl miêbel stòngen op stroat
miêbel (L368p Neeroeteren)
|
meubel
III-2-1
|
21585 |
mevrouw |
madam (<fr.):
Pier, gaef madame eins ein choun hendje (L368p Neeroeteren)
|
Piet (Arie), geef madame nu eens een schoon handje [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
mi’áu.ə (L368p Neeroeteren)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middig (L368p Neeroeteren),
noen:
noon (L368p Neeroeteren),
s namiddags:
⁄s noiddis (L368p Neeroeteren)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
ungeren (zn.):
injĕre (L368p Neeroeteren)
|
middagdutje [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
ungeren houden:
injeren hauwen (L368p Neeroeteren),
injerren hauwen (L368p Neeroeteren),
ungeren slapen:
injeren slaopen (L368p Neeroeteren),
injĕre slaope (L368p Neeroeteren),
unjeren sloapen (L368p Neeroeteren)
|
een middagdutje doen [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
middag, de -:
middig (L368p Neeroeteren),
m‧edəx (L368p Neeroeteren),
De middig waas nog neet vèrig
middig (L368p Neeroeteren),
middageten:
m‧edəx˂‧ēͅtə (L368p Neeroeteren)
|
het middagmaal || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|