17724 |
nieuwsgierig kijken |
nieuwsgierig kijken:
nuṣe:ərəx kikə (L368p Neeroeteren)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
nieuwsgierige naas:
ein nûwsjiêrige naas (L368p Neeroeteren)
|
een nieuwsgierig iemand
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
nēste (L368p Neeroeteren)
|
niezen [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
de nagel is in het vlees gewassen:
de nagel is in`t vleis gewassen (L368p Neeroeteren),
lees:
leəs (L368p Neeroeteren),
peel:
pɛ:l (L368p Neeroeteren)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] || stroopnagel (ingescheurd vlees aan de nagelrand) [N 10b (1961)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
pitstang:
petstaŋ (L368p Neeroeteren),
trektang:
tręktaŋ (L368p Neeroeteren)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] || In het algemeen een tang die vooral dient om spijkers uit te trekken en metaaldraad, spijkers, dun plaatmateriaal, e.d. af te knippen. Zie ook afb. 95 en het lemma ɛnijptangɛ in wld II.11, pag. 92-93. Het woordtype vlechttang is de benaming voor een nijptang die wordt gebruikt bij het verwerken van betonijzer. Deze tang heeft kleinere bekken en langere armen dan de nijptang. Zie ook het lemma ɛbetonijzerɛ in Wld II.9, pag. 47.' [N 53, 142a-c; N 53, 143; monogr.]
II-11, II-12
|
20752 |
niknak |
niknik:
niknik (L368p Neeroeteren)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
niks wêrd (L368p Neeroeteren)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20504 |
nippen |
lepsen:
Hèè zitsj al ein hauv oor aan zee pintsje te lepse
lepse (L368p Neeroeteren),
siffen:
Tantsje sifde effe aan hère koffie viêr te ki-jke es dèè neet te heit waas
siffe (L368p Neeroeteren),
sippen:
sippen (L368p Neeroeteren),
s‧epə (L368p Neeroeteren)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)] || met kleine teugjes drinken || slurpen
III-2-3
|
30213 |
nok |
vorst:
vǫrst (L368p Neeroeteren)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren),
peljas (L368p Neeroeteren),
pəljas (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)] || noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|