28997 |
overhandsen, omslingeren |
omnaaien:
omnęjǝ (L368p Neeroeteren)
|
Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30]
II-7
|
18695 |
overhemd |
overhemd:
ijvərhemə, -s, -ke (L368p Neeroeteren)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18534 |
overhemd met boord |
overhemd:
euverhumme (L368p Neeroeteren)
|
het overhemd met boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
32799 |
overhoeks eggen |
overhoek [eggen]:
īǝ.vǝrōk (L368p Neeroeteren)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
17889 |
overhoop halen |
ondersteboven zetten:
ondersteboven zetten (L368p Neeroeteren)
|
Overhoop halen (modden, onderste boven / ondereen / overhoop halen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
22766 |
overige jaarvuren |
kurussen:
Hier in Neeroeteren noemt men dat kurussen. [sic]
kurussen (L368p Neeroeteren)
|
Welk jaarvuur kent (kende) men bij u (b.v. Vasten-, Paas-, of St.-Maartensvuur)? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
18553 |
overjas (alg.) |
jas:
jas (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
jekker:
jékker (L368p Neeroeteren),
overjas:
ivərjās (L368p Neeroeteren),
ivərjās, -jeͅs, -jeͅskə (L368p Neeroeteren)
|
een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)] || herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33897 |
overkoot |
(het heeft) overkoten:
īvǝrkūtǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
in het lang [eggen]:
ęn t laŋ (L368p Neeroeteren)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
19484 |
overloop |
portaaltje:
pərtēͅlkə (L368p Neeroeteren)
|
de vloer tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers (Fr. palier) [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|