e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
proces-verbaal proces (<fr./lat.): de krīs e perses (Neeroeteren), ich māk tich e perses (Neeroeteren) Proces-verbaal. [ZND 05 (1924)] III-3-1
proeven proeven: pre:və (Neeroeteren), preven (Neeroeteren), prēvə (Neeroeteren), pr‧ēvə (Neeroeteren) proeven || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)] III-1-1, III-2-3
profiteren profiteren: van d`occasie profiteeren (Neeroeteren), van de ocazie proffeteere (Neeroeteren), van de occasie profiteeren (Neeroeteren), van de okkazie profeteeren (Neeroeteren) Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)] III-1-4
pronkveer op een hoed pluim: ploem (Neeroeteren), ploem, pliemke (Neeroeteren) Pluim, pluimpje. [ZND 05 (1924)] || pronkveer op een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
proosten klinken: klènken (Neeroeteren), kl‧eŋkə (Neeroeteren) proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)] III-2-3
proppenschieter knap: ein knap (Neeroeteren), propjesschieter: /  propkesscheter (Neeroeteren) / [SND (2006)] || Een klakkebus (cilindervormig kinderspeeltuig van uitgehold vlierout, waarmede een prop wordt weggeschoten). [ZND 08 (1925)] III-3-2
prostituée hoer: hoor (Neeroeteren) prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 115 (2003)] III-2-2
provisiekast, etenskast broodkastje: brūtkeͅstjə (Neeroeteren), schap: šāp (Neeroeteren, ... ) een schaprade, schapraai (etenskast) [ZND 06 (1924)] III-2-1
pruim pruim: proem (Neeroeteren), prûm (Neeroeteren), reine claude (fr.): sappige, kleine paarse of groene pruim  ringeluut, rigluut (Neeroeteren) [ZND 34 (1940)]pruim || pruim, soort I-7
pruimen pruimen: pr‧ūəmə (Neeroeteren), met stoottoon  prûme (Neeroeteren), sjieken: sjikken (Neeroeteren), s‧ekə (Neeroeteren) pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] || pruimtabak kauwen III-2-3