32921 |
rij, wiers |
roede:
rōi̯ (L368p Neeroeteren)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
culotte (fr.):
klót (L368p Neeroeteren),
culotteboks (<fr.):
broek, nauwsluitend om de benen zoals bv. bij ruiters
kəloͅtboks (L368p Neeroeteren),
rijboks:
rijboks (L368p Neeroeteren)
|
culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || een rijbroek [N 59 (1973)] || rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
rieën (L368p Neeroeteren)
|
rijden [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
28973 |
rijgen |
rijgen:
rīgǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28853 |
rijggaren |
trochelgaren:
trǭxǝlgārǝ (L368p Neeroeteren)
|
Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
18358 |
rijglaars |
get:
gette (L368p Neeroeteren)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28974 |
rijgsteek |
rijgsteek:
rixstēk (L368p Neeroeteren)
|
Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6]
II-7
|
21590 |
rijk |
rijk:
rī.k (L368p Neeroeteren)
|
Zie de toelichting bij het lemma ɛrijk liggenɛ.' [N O, 34k; Vds 219; Jan 199; Coe 172]
II-3
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
ri.gdum (L368p Neeroeteren)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21597 |
rijke lieden |
rijk volk:
rīk volk (L368p Neeroeteren),
rijke lui:
rieke lie (L368p Neeroeteren),
rīkə luj (L368p Neeroeteren),
rijke mensen:
rieke minschen (L368p Neeroeteren),
rieke minse (L368p Neeroeteren),
rijke typen:
lieden niet gebruikt
rieke tippen (L368p Neeroeteren)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|