e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ringmeel randmeel: raŋk[meel] (Neeroeteren) Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.] II-3
ringvinger ringvinger: rinkvinger (Neeroeteren) Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, pillepoort). [N 106 (2001)] III-1-1
ringworm catharinarad: cfr. Van Dale: katrienerad, -wiel.  katrieneraad (Neeroeteren) Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, wiel/rad, ring(el)worm). [N 107 (2001)] III-1-2
rins amper: Oppen door waas buter amper gewure Het A.N. amper is benoa, kriê, bekans  amper (Neeroeteren), zuur: zoor (Neeroeteren) Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)] || zuur, scherp van smaak III-2-3
riool goot: gūt (Neeroeteren), rigole (fr.): rigol (Neeroeteren) Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)] III-3-1
rist wis: wes (Neeroeteren) Een aantal paren klompen die met behulp van een ristband aan elkaar gebonden zijn. Ieder paar wordt met de hak in de klompopening van het voorafgaande paar geplaatst; de neuzen van de klompen wijzen daarbij paarsgewijze om en om naar buiten. Zie ook afb. 256. [N 97, 130 add.; A 29a, add.; monogr.] II-12
riviergrondel gieweik: giêweik (Neeroeteren, ... ) geuf (vis) || grondel (vis) III-4-2
rode aalbes rode sint-jansberen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  roej sint-jansbiere (Neeroeteren), sint-jansberen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  sint-jansbiəre (Neeroeteren) aalbes [ZND 01 (1922)] || rode aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
rode biet slakroot: slāi̯krūt (Neeroeteren) Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.] I-5
rode bosbes hondsbeer: hònsbiêr (Neeroeteren) rode bosbes III-4-3