26615 |
ringmeel |
randmeel:
raŋk[meel] (L368p Neeroeteren)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
rinkvinger (L368p Neeroeteren)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, pillepoort). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18103 |
ringworm |
catharinarad:
cfr. Van Dale: katrienerad, -wiel.
katrieneraad (L368p Neeroeteren)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, wiel/rad, ring(el)worm). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20792 |
rins |
amper:
Oppen door waas buter amper gewure Het A.N. amper is benoa, kriê, bekans
amper (L368p Neeroeteren),
zuur:
zoor (L368p Neeroeteren)
|
Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)] || zuur, scherp van smaak
III-2-3
|
21214 |
riool |
goot:
gūt (L368p Neeroeteren),
rigole (fr.):
rigol (L368p Neeroeteren)
|
Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
32435 |
rist |
wis:
wes (L368p Neeroeteren)
|
Een aantal paren klompen die met behulp van een ristband aan elkaar gebonden zijn. Ieder paar wordt met de hak in de klompopening van het voorafgaande paar geplaatst; de neuzen van de klompen wijzen daarbij paarsgewijze om en om naar buiten. Zie ook afb. 256. [N 97, 130 add.; A 29a, add.; monogr.]
II-12
|
24317 |
riviergrondel |
gieweik:
giêweik (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
geuf (vis) || grondel (vis)
III-4-2
|
33478 |
rode aalbes |
rode sint-jansberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
roej sint-jansbiere (L368p Neeroeteren),
sint-jansberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
sint-jansbiəre (L368p Neeroeteren)
|
aalbes [ZND 01 (1922)] || rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
slakroot:
slāi̯krūt (L368p Neeroeteren)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24508 |
rode bosbes |
hondsbeer:
hònsbiêr (L368p Neeroeteren)
|
rode bosbes
III-4-3
|