20655 |
rode kool |
rode kool:
roei koel (L368p Neeroeteren),
roeie koel (L368p Neeroeteren),
roeikōēl (L368p Neeroeteren),
rood moes:
roetmoos (L368p Neeroeteren),
rood moes (L368p Neeroeteren),
roëdmoos (L368p Neeroeteren),
roəd moos (L368p Neeroeteren),
rūiət mōs (L368p Neeroeteren)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
binnenrode:
van hoogstammige appelaars
binneruuj (L368p Neeroeteren)
|
appel, soort
I-7
|
24235 |
roek |
zaadkraai:
zoadkrej (L368p Neeroeteren)
|
roek
III-4-1
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
kom maar:
kom mer (L368p Neeroeteren)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L368p Neeroeteren)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
pikkeltje, pikkeltje:
pekǝlkǝ, pekǝlkǝ (L368p Neeroeteren)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
rōpən (L368p Neeroeteren)
|
roepen [ZND m]
III-3-1
|
19976 |
roepnaam van de hond |
zoek:
sòk (L368p Neeroeteren)
|
lokroep ve hond
III-2-1
|
20819 |
roeren |
roeren:
reeren (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren),
reuren (L368p Neeroeteren)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
19606 |
roerzeef |
passe-vite:
pasviet (L368p Neeroeteren),
pazviet (L368p Neeroeteren)
|
een roerzeef of een doordrukzeef (met schroef) in de keuken || pureestamper of knijper
III-2-1
|