25088 |
roest |
roest:
ros (L368p Neeroeteren),
roesten, het:
roesten (L368p Neeroeteren)
|
roest [ZND 06 (1924)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
ijzermaal:
i-jzermoal (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
iezermael (L368p Neeroeteren),
roestplek in linnen
iezermaol (L368p Neeroeteren),
iezermoal (L368p Neeroeteren),
roestplek:
rosplek (L368p Neeroeteren),
roͅsplɛk (L368p Neeroeteren)
|
ijzermaal || roestplek [ZND 36 (1941)] || Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] || roestvlek in bijvoorbeeld linnengoed
III-2-1
|
19410 |
roet |
kruis:
ich heb ich gekroest: zwart gemaakt aan de ketel
krūs (L368p Neeroeteren),
roet:
root (L368p Neeroeteren),
rōt (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] || rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19865 |
roet2 |
roet:
Hèè waas zuu zwart es root
root (L368p Neeroeteren)
|
roet
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (L368p Neeroeteren)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
roggebrood:
roggebroed (L368p Neeroeteren),
roggebroëd (L368p Neeroeteren),
rokgebroed (L368p Neeroeteren)
|
roggebrood [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
overrok:
ieverrok (L368p Neeroeteren)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18320 |
rok van grove stof |
tiereteien rok:
Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.
tertejerok (L368p Neeroeteren)
|
rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
kleed:
kleid (L368p Neeroeteren),
rok:
rok (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
roͅk (L368p Neeroeteren)
|
rok [ZND m] || rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19493 |
roken |
blaken:
bloake (L368p Neeroeteren)
|
roken
III-2-1
|