26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
mǝnē.zi (L368p Neeroeteren)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33534 |
rot, van fruit |
gemaaisteekt:
gemaaisteekt (L368p Neeroeteren)
|
aangestoken, door rotting ontstioekn fruit
I-7
|
33901 |
rotstraal |
rotstraal:
rǫtstrǭl (L368p Neeroeteren)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
33583 |
rotten, van fruit |
schrimpen:
sjrimpe (L368p Neeroeteren)
|
verschrompelen
I-7
|
20425 |
rouwpoffer/rouwmuts |
muts:
məts (L368p Neeroeteren)
|
muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
sluier:
sluier (L368p Neeroeteren)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
hij geeft rieaal
rieaal (L368p Neeroeteren),
mild
rejaal (L368p Neeroeteren),
mild - niet giering
rejaal (L368p Neeroeteren),
volop
rojaal (L368p Neeroeteren),
volop, vrijgevig
riaal (L368p Neeroeteren)
|
Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
papenkul:
papekille (L368p Neeroeteren)
|
rozebottel [ZND 02 (1923)]
III-4-3
|
17767 |
rug |
rug:
reg (L368p Neeroeteren),
rek (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
rèk (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
rég (L368p Neeroeteren),
ręq (L368p Neeroeteren)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || rug [ZND 06 (1924)], [ZND m] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
ręq (L368p Neeroeteren)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|