e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rosmolen manège (fr.): mǝnē.zi (Neeroeteren) De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
rot, van fruit gemaaisteekt: gemaaisteekt (Neeroeteren) aangestoken, door rotting ontstioekn fruit I-7
rotstraal rotstraal: rǫtstrǭl (Neeroeteren) Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.] I-9
rotten, van fruit schrimpen: sjrimpe (Neeroeteren) verschrompelen I-7
rouwpoffer/rouwmuts muts: məts (Neeroeteren) muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] III-2-2
rouwsluier aan een hoed sluier: sluier (Neeroeteren) rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)] III-2-2
royaal royaal (<fr.): hij geeft rieaal  rieaal (Neeroeteren), mild  rejaal (Neeroeteren), mild - niet giering  rejaal (Neeroeteren), volop  rojaal (Neeroeteren), volop, vrijgevig  riaal (Neeroeteren) Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)] III-3-1
rozenbottel papenkul: papekille (Neeroeteren) rozebottel [ZND 02 (1923)] III-4-3
rug rug: reg (Neeroeteren), rek (Neeroeteren, ... ), rèk (Neeroeteren, ... ), rég (Neeroeteren), ręq (Neeroeteren) de rug [ZND 29 (1938)] || rug [ZND 06 (1924)], [ZND m] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9, III-1-1
rug van het blad van de zeis rug: ręq (Neeroeteren) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3