e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemeren deemsteren: diemsteren (Neeroeteren) Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] III-4-4
schemeren van de ogen schemeren: t ṣe:mərt fi:r mən o.ugə (Neeroeteren) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond grauw: B.v. het waas aan `t grauw weren.  grauw (Neeroeteren), in het vallen van de avond: in `t vallen van den oavend (Neeroeteren), schemer: chemer (Neeroeteren), valavond: valaovend (Neeroeteren) Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] III-4-4
schenkel hees: hīərs (Neeroeteren), h‧īərs (Neeroeteren), schenk: šeͅ.ŋk (Neeroeteren), schenkel: schènkel (Neeroeteren), schonkenheesje: sjònkehiêske (Neeroeteren) schenkel [Goossens 1b (1960)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] || schenkelhieltje van de ham III-2-3
schenkkan karaf: Tafelfles voor water, wijn, likeur  kraf (Neeroeteren) karaf III-2-1
schep schepper: šępǝr (Neeroeteren) De schep waarmee het scheploon genomen werd. De schepper die men in l 415 gebruikte, was een maat die geijkt moest worden. In Q 99* was geen schep aanwezig; de molenaar nam 5 kg per 100. [N O, 38j; Jan 268 add.; Coe 253 add.; Grof 292; monogr.] II-3
schepel, maat van 100 liter vat: (bijv. 60 liter bier).  vaat (Neeroeteren) inhoudsmaat: vat; een vochtmaat van ongeveer 1 hl. III-4-4
schepmeel schepmeel: šępmę̄.l (Neeroeteren) De hoeveelheid meel die de molenaar mocht scheppen. In Belgisch Limburg maakten slechts weinig informanten onderscheid tussen stofmeel en schepmeel. De meeste molenaars telden beide samen, zodat ze één grotere hoeveelheid kregen die ze voor zichzelf mochten afhouden. De overkoepelende benaming was in zoɛn geval stubmeel. Het woordtype stubmeel komt behalve in dit lemma dan ook voor in het lemma ɛstuifmeel, stofmeelɛ.' [Vds 169; Jan 270; Coe 252; Grof 291] II-3
scheppen scheppen: schèppen (Neeroeteren), šępǝ (Neeroeteren) Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] || scheppen [ZND 25 (1937)] II-3, III-1-2
scheren scheren: sjêêren (Neeroeteren) scheren [inf.] [ZND 06 (1924)] III-1-3