24897 |
schemeren |
deemsteren:
diemsteren (L368p Neeroeteren)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
t ṣe:mərt fi:r mən o.ugə (L368p Neeroeteren)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
grauw:
B.v. het waas aan `t grauw weren.
grauw (L368p Neeroeteren),
in het vallen van de avond:
in `t vallen van den oavend (L368p Neeroeteren),
schemer:
chemer (L368p Neeroeteren),
valavond:
valaovend (L368p Neeroeteren)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
hees:
hīərs (L368p Neeroeteren),
h‧īərs (L368p Neeroeteren),
schenk:
šeͅ.ŋk (L368p Neeroeteren),
schenkel:
schènkel (L368p Neeroeteren),
schonkenheesje:
sjònkehiêske (L368p Neeroeteren)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] || schenkelhieltje van de ham
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
karaf:
Tafelfles voor water, wijn, likeur
kraf (L368p Neeroeteren)
|
karaf
III-2-1
|
26652 |
schep |
schepper:
šępǝr (L368p Neeroeteren)
|
De schep waarmee het scheploon genomen werd. De schepper die men in l 415 gebruikte, was een maat die geijkt moest worden. In Q 99* was geen schep aanwezig; de molenaar nam 5 kg per 100. [N O, 38j; Jan 268 add.; Coe 253 add.; Grof 292; monogr.]
II-3
|
25257 |
schepel, maat van 100 liter |
vat:
(bijv. 60 liter bier).
vaat (L368p Neeroeteren)
|
inhoudsmaat: vat; een vochtmaat van ongeveer 1 hl.
III-4-4
|
26651 |
schepmeel |
schepmeel:
šępmę̄.l (L368p Neeroeteren)
|
De hoeveelheid meel die de molenaar mocht scheppen. In Belgisch Limburg maakten slechts weinig informanten onderscheid tussen stofmeel en schepmeel. De meeste molenaars telden beide samen, zodat ze één grotere hoeveelheid kregen die ze voor zichzelf mochten afhouden. De overkoepelende benaming was in zoɛn geval stubmeel. Het woordtype stubmeel komt behalve in dit lemma dan ook voor in het lemma ɛstuifmeel, stofmeelɛ.' [Vds 169; Jan 270; Coe 252; Grof 291]
II-3
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
schèppen (L368p Neeroeteren),
šępǝ (L368p Neeroeteren)
|
Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] || scheppen [ZND 25 (1937)]
II-3, III-1-2
|
18298 |
scheren |
scheren:
sjêêren (L368p Neeroeteren)
|
scheren [inf.] [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|