e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoft schocht: šǫxt (Neeroeteren) Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2] I-9
schoftzadel zadel: zāl (Neeroeteren) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schokschouderen de schouders ophalen: ṣo.uərs opha:lə (Neeroeteren) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2
schommel jok: ein joek (Neeroeteren), ein jok (Neeroeteren), ein joôk (Neeroeteren), joek, jook (Neeroeteren), /  jok (Neeroeteren, ... ), ben niet helemaal zeker over de schrijfwijze.  joak (Neeroeteren), tussen o en u  en joukkel (Neeroeteren) Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)] || schommel [SND (2006)] || Schommel. III-3-2
school school: de keujer zeen nao chaol (Neeroeteren), de kènjer zien nao de sjool (Neeroeteren), kenjer zeen nao schaol (Neeroeteren), šo.l (Neeroeteren) de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)] || school [RND] III-3-1
schoolkinderen schoolkinderen: ṣo.lkɛjnər (Neeroeteren) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoon, rein proper: pruper (Neeroeteren), prū.əpər (Neeroeteren), Det is mich get prupers: dat is met toch wat  pruper (Neeroeteren), schoon: schoên (Neeroeteren), šū.ən (Neeroeteren), zuiver: ziever (Neeroeteren), zīvər (Neeroeteren) netjes || proper || Rein, schoon, als gevolg van het poetsen (schoon, proper) [N 79 (1979)] III-2-1
schoondochter schoondochter: schoendochter (Neeroeteren), sjōēndóchter (Neeroeteren) schoondochter [ZND 06 (1924)] III-2-2
schoonmoeder schoonmoeder: schoenmoder (Neeroeteren), sjōēnmóóder (Neeroeteren) schoonmoeder [ZND 06 (1924)] III-2-2
schoonouders schoonouders: schjoënawers (Neeroeteren), sjoënawers (Neeroeteren) De ouders van je echtgeno(o)t(e) (schoonouders) [N 115 (2003)] III-2-2