17752 |
sik |
sik:
sik (L368p Neeroeteren),
sikje:
siksken (L368p Neeroeteren)
|
Een sikje (puntig baardje aan de kin). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
28694 |
sikkel |
zekel:
zē.kǝl (L368p Neeroeteren)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
20791 |
sinaasappel |
appelesien:
appellesien (L368p Neeroeteren),
appelsien:
appelsien (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren)
|
sinaasappel [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33981 |
singel |
buikriem:
bū.krēm (L368p Neeroeteren
[(weinig gebruikt)]
),
singel:
se.ŋǝl (L368p Neeroeteren)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
22799 |
sint-maarten |
sint-maarten:
sint maarten (L368p Neeroeteren),
sint marten (L368p Neeroeteren),
sint merten (L368p Neeroeteren),
sont maarten (L368p Neeroeteren)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
23286 |
sint-pieter te rome |
sint-pieter:
sint-pieter (L368p Neeroeteren),
sint-pieëter (L368p Neeroeteren),
sinte-pieter:
sinte pieter (L368p Neeroeteren)
|
Sint-Pieter. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
19420 |
sintel |
cokes:
koͅks (L368p Neeroeteren),
kolensintel:
koelezintel (L368p Neeroeteren),
sintel:
sinjtels (L368p Neeroeteren),
sintel (L368p Neeroeteren),
zentjəl (L368p Neeroeteren),
zintelen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
zintels (L368p Neeroeteren),
zjintelen (L368p Neeroeteren)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)] || Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)] || Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sinter klaōs (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
sinterklaos (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
Sint-Niklaas. [ZND 06 (1924)]
III-3-2, III-3-3
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šarloͅtə (L368p Neeroeteren)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šis (L368p Neeroeteren),
sjeesje:
šiǝskǝ (L368p Neeroeteren)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|