e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spartelen spartelen: spartelen (Neeroeteren) Spartelen: met de armen en benen heen en weer slaan (spartelen, spattelen) [N 108 (2001)] III-1-2
spat spat: spat (Neeroeteren) Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j] I-9
speculaas speculatie: speekelaasie (Neeroeteren), Zowel als soortnaam als één exemplaar  spikkelasie (Neeroeteren), speculatiekoek: spikkelasiekook (Neeroeteren), speculatiemannetje: spikkelasiemenneke (Neeroeteren) speculaas || speculaaskoek || speculaasmannetje || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] III-2-3
speeksel uitspuwen spijen: spijən (Neeroeteren), tuffen: tyffə (Neeroeteren) (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1
speelkaart kaart: en kaahRt (Neeroeteren) kaart [GTRP (1980-1995)] III-3-2
speelman, klapspaan speelman: spīǝ.lma.n (Neeroeteren) Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159] II-3
speen tut: tut (Neeroeteren), tutter: tutter (Neeroeteren) speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 115 (2003)] III-2-2
speen van de koe deem: diǝm (Neeroeteren), dīm (Neeroeteren), dɛ̄m (Neeroeteren), tepel: tēpǝl (Neeroeteren) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spek spek: spek (Neeroeteren), spɛk (Neeroeteren, ... ), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  spek (Neeroeteren) spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)] || varkensvlees III-2-3
spekpannenkoek boekweitse koek met spek: boggessekook met spék (Neeroeteren), spekkoek: spekkook (Neeroeteren), koek met spek in  spekkook (Neeroeteren), waar spek in is  spekkook (Neeroeteren) pannenkoek [ZND 40 (1942)] || Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)] III-2-3