17963 |
spartelen |
spartelen:
spartelen (L368p Neeroeteren)
|
Spartelen: met de armen en benen heen en weer slaan (spartelen, spattelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33904 |
spat |
spat:
spat (L368p Neeroeteren)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|
20770 |
speculaas |
speculatie:
speekelaasie (L368p Neeroeteren),
Zowel als soortnaam als één exemplaar
spikkelasie (L368p Neeroeteren),
speculatiekoek:
spikkelasiekook (L368p Neeroeteren),
speculatiemannetje:
spikkelasiemenneke (L368p Neeroeteren)
|
speculaas || speculaaskoek || speculaasmannetje || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
spijən (L368p Neeroeteren),
tuffen:
tyffə (L368p Neeroeteren)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
en kaahRt (L368p Neeroeteren)
|
kaart [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
26505 |
speelman, klapspaan |
speelman:
spīǝ.lma.n (L368p Neeroeteren)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
20287 |
speen |
tut:
tut (L368p Neeroeteren),
tutter:
tutter (L368p Neeroeteren)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
diǝm (L368p Neeroeteren),
dīm (L368p Neeroeteren),
dɛ̄m (L368p Neeroeteren),
tepel:
tēpǝl (L368p Neeroeteren)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spek (L368p Neeroeteren),
spɛk (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
spek (L368p Neeroeteren)
|
spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)] || varkensvlees
III-2-3
|
20702 |
spekpannenkoek |
boekweitse koek met spek:
boggessekook met spék (L368p Neeroeteren),
spekkoek:
spekkook (L368p Neeroeteren),
koek met spek in
spekkook (L368p Neeroeteren),
waar spek in is
spekkook (L368p Neeroeteren)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)] || Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|