22841 |
spel (alg.) |
spel:
e spiih(ii)l (L368p Neeroeteren)
|
spel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spang:
spaŋ (L368p Neeroeteren)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
toespangen:
tuspaŋǝ (L368p Neeroeteren)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
28884 |
speldenkussen |
spangenkussen:
spaŋǝkɛsǝn (L368p Neeroeteren),
spangenkussentje:
spaŋǝkø̜skǝ (L368p Neeroeteren)
|
Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
spiiheele (L368p Neeroeteren)
|
spelen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
spenen:
spīǝnǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
17719 |
sperma |
zaad:
zoad (L368p Neeroeteren)
|
Sperma: het mannelijke zaad (zaad, natuur, sperma, wieks) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33513 |
sperziebonen |
sokkerboontjes:
sòkkerbiênkes (L368p Neeroeteren)
|
prinsesseboontjes
I-7
|
20535 |
spetteren |
knetsen:
kn‧ɛtsə (L368p Neeroeteren),
springen:
sprĕngen (L368p Neeroeteren)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26360 |
spie |
opvulling:
opvø̜leŋk (L368p Neeroeteren),
spie/spij:
spi (L368p Neeroeteren),
spi(i̯) (L368p Neeroeteren)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Een stukje stof of voering dat tussen een inknipping wordt genaaid om een verwijding te verkrijgen (Meima I, pag. 45). Hierdoor ontstaat plaatselijk meer ruimte, in het bijzonder bij de schouders. [N 59, 100a] || Wig waarmee de naaf van het molenrad op de molenboom wordt vastgezet. [Vds 65; Jan 71; Coe 59; Grof 82]
I-3, II-3, II-7
|