19804 |
spiegel |
spiegel:
spēgǝl (L368p Neeroeteren),
Es eme(s) te lang viêr de spiegel steit te ki-jke, dan steit den di-jvel achter hèèm(of hèèr)
spegel (L368p Neeroeteren)
|
De naad tussen kraag en revers, waar de kraag aan de revers wordt gehecht. [N 59, 122a] || spiegel
II-7, III-2-1
|
21373 |
spijbelen |
heggenschool houden:
heggeschool houden (L368p Neeroeteren)
|
Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)]
III-3-1
|
32062 |
spijker, nagel |
nagel:
nāgǝl (L368p Neeroeteren
[(meervoud: nāgǝls of nē̜gǝl)]
)
|
In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.]
II-12
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nāgǝlǝ (L368p Neeroeteren),
nē̜gǝlǝ (L368p Neeroeteren),
nīǝgǝlǝ (L368p Neeroeteren
[(vero)]
)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
24379 |
spin |
spin:
spɛn (L368p Neeroeteren)
|
spin [RND]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
speͅnə (L368p Neeroeteren),
spęnǝ (L368p Neeroeteren)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || spinnen [Goossens 1b (1960)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweef:
spɛnəgəwɛ:f (L368p Neeroeteren)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
28981 |
spinnetje, driehoekige trens |
vlinder:
vlendǝr (L368p Neeroeteren)
|
Handgeborduurde hechting in de vorm van een driehoek, toegepast als versterking van de uiteinden van plooi, zak of split, of een vliegvormig gestikt hoekje tegen het uitscheuren. [N 62, 41b; N 59, 57; MW]
II-7
|
29117 |
spinnewiel |
spoel:
spōlj (L368p Neeroeteren)
|
Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I]
II-7
|
19451 |
spionnetje, kijkgaatje |
kijkgaatje:
kīk˃gēͅtjə (L368p Neeroeteren),
kijkgat:
kiekgaat (L368p Neeroeteren)
|
Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|