17591 |
sproeten |
sproeten:
spru:ət (L368p Neeroeteren)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
(hout) rapen:
hout rapen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
dennenknoppen rapen:
denneknoppen rapen (L368p Neeroeteren)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, (hout) rapen, zeumeren, kneppen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
sage:
saag (L368p Neeroeteren),
sprookje:
sprookje (L368p Neeroeteren),
vertelseltje:
vertelselke (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren)
|
hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
spruiten:
sprûte (L368p Neeroeteren),
struiken:
strûke (L368p Neeroeteren)
|
schieten, scheuten krijgen || spruiten, uitschieten
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruitje:
spri-jtsje (L368p Neeroeteren),
spruitkool:
sprûtkiêl (L368p Neeroeteren)
|
spruitje || spruitkool
I-7
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
speiten (L368p Neeroeteren),
spuiten (L368p Neeroeteren)
|
Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)]
III-1-2, III-4-4
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
spijbakje:
spiebekske (L368p Neeroeteren),
spībɛ̄kskə (L368p Neeroeteren),
tufbak:
tøf˂bak (L368p Neeroeteren),
vroeger
tef˂bak (L368p Neeroeteren)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
26423 |
staakijzer van de watermolen |
staakijzer:
stākizǝr (L368p Neeroeteren)
|
Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
17819 |
staan |
staan:
staon (L368p Neeroeteren)
|
staan [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
29057 |
staande kraag |
staande kraag:
stǭndjǝ krāx (L368p Neeroeteren)
|
Opstaande kraag zonder omvallend deel. [N 59, 123a]
II-7
|