e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verstuiken verstuiken: verstoekt (Neeroeteren) ik heb mijn voet verstuikt [ZND 08 (1925)] III-1-2
vertellen vertellen: èt vərtelle (Neeroeteren) Een geschiedenis vertellen [ZND 24 1937)] III-3-1
vertuieren tuieren: tiǝrǝn (Neeroeteren), veranderen: veranderen (Neeroeteren), voorttuieren: vuǝrttii̯ǝrǝn (Neeroeteren) Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.] I-11
verval val: va.l (Neeroeteren), verval: vǝrva.l (Neeroeteren), waterval: wātǝrva.l (Neeroeteren) Het verschil in hoogte tussen het bovenwater en het onderwater. Volgens Coenen (pag. 39) bedroeg het verval gewoonlijk 1,5 meter. [Vds 24; Jan 89; Coe 41; Grof 73] II-3
verwachting verlaat: Wi-j ich zaag det dèèn andere zuu wi-jd viêrop laag, waas mötein mi-jn hiêl verloat op de iêverwinning noa de moan  verloat (Neeroeteren) hoop, verwachting III-1-4
verwarmen, stoken stoken: stuke (Neeroeteren) stoken III-2-1
verwend kindje bedorven kind: bedorve ketš (Neeroeteren) bedorven kindje; het is een - - [ZND 05 (1924)] III-2-2
vest gilet (fr.): gillee (Neeroeteren), žəle. (Neeroeteren), wambuisje: weͅjməskə, -s (Neeroeteren), wit waimiske (Neeroeteren), wèmeske (Neeroeteren), wéémeske (Neeroeteren) herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || het vest [N 59 (1973)] || vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)] || wit vest (manskledingstuk waarin het horloge gedragen wordt) [ZND 08 (1925)] III-1-3
vestenmaker stukwerker: stø̜kwerkǝr (Neeroeteren) Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a] II-7
vestzakje sikkenzakje: [sic]  sekəzeͅkskə, -s (Neeroeteren) vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)] III-1-3