26469 |
vet, spek |
smeer:
smīǝ.r (L368p Neeroeteren),
vet:
vęt (L368p Neeroeteren)
|
Het vet dat samen met hennep of stukken zak in de vetgaten van de bus wordt gestoken om de hals van het staakijzer of de kleine spil te smeren. [Vds 127; Jan 138; Coe 110; Grof 129]
II-3
|
30928 |
veter |
nestel:
nestǝl (L368p Neeroeteren)
|
Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi]
II-10
|
19766 |
vetkaars |
roetkaars:
rootkars (L368p Neeroeteren)
|
vetkaars
III-2-1
|
33756 |
veulen |
veulen:
vīǝ.lǝ (L368p Neeroeteren)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
34535 |
vierdeel eieren |
vierdeel:
virǝl (L368p Neeroeteren)
|
Een vierdeel eieren is volgens het WNT vooral een maat voor granen. Wat een vierdeel eieren inhoudt, is moeilijk na te gaan. De Diksjenaer van ''t Mestreechs zegt dat een viedel eieren een vierendeel van honderd plus één is, dus 26. Heel waarschijnlijk gaat het dus om een vierde deel van honderd.' [L 8, 44; monogr.]
I-12
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəve:rt (L368p Neeroeteren),
gəvê:rt (L368p Neeroeteren)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
20574 |
vieruursboterham |
koffie, de -:
k‧oͅf‧i (L368p Neeroeteren),
koffiedrinken, het -:
koffī drènke (L368p Neeroeteren),
koffiedrinkens, het -:
Vgl Eng tea-time t Is koffiedrinkesti-jd
koffiedrinkes (L368p Neeroeteren),
koffietijd:
koffietied (L368p Neeroeteren)
|
de broodmaaltijd zowat rond 1600 uur || de maaltijd die gewoonlijk rond vier uur in de namiddag gebruikt wordt, het vieruurtje [ZND 06 (1924)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
e knepke (L368p Neeroeteren),
ei knepke (L368p Neeroeteren),
n knepke (L368p Neeroeteren),
solletje:
n solleken (L368p Neeroeteren)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
e kwaartje (L368p Neeroeteren),
ei kwaartje (L368p Neeroeteren),
n kwaartje (L368p Neeroeteren)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
24961 |
vijver |
vijver:
viver (L368p Neeroeteren),
wijer:
wiǝr (L368p Neeroeteren)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|