34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (L368p Neeroeteren)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrøylikleͅijər (L368p Neeroeteren)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32441 |
vrouwenklomp |
fletsertje:
flɛtsǝrkǝ (L368p Neeroeteren)
|
Klomp met een binnenlengte van 24 tot 26.5 centimeter. Zie ook afb. 258. De trippenklomp uit Meeswijk (L 424) was een lichte vrouwenklomp, versierd met uitgesneden bloempjes. Dit soort klompen werden tot ongeveer 1920 in huis en op weg naar de kerk gedragen. [N 97, 136; N 24, add.; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
vrouwluihemd:
vruiliehimme (L368p Neeroeteren)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24515 |
vrucht zetten |
spelen:
spiêle (L368p Neeroeteren)
|
vruchtzetten
III-4-3
|
21584 |
vruchtgebruik |
vruchtgebruik:
vruchtgebriek (L368p Neeroeteren)
|
hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
20184 |
vruchtvlies |
vliezen:
water breekt
vliezen breken (L368p Neeroeteren)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
24966 |
vuil waterx |
mooswater:
mooswater (L368p Neeroeteren)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17658 |
vuist |
vuist:
vu:əst (L368p Neeroeteren)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
dof:
dof (L368p Neeroeteren),
dôf (L368p Neeroeteren),
tussen o en u
dof (L368p Neeroeteren)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|