e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
was was: was (Neeroeteren) Afscheidingsprodukt uit de wasklieren van de bijen. Voorheen werd de bijenwas veel gebruikt als grondstof voor kaarsen. Momenteel wordt de bijenwas als grondstof vaak vervangen door plantenwas of belangrijk goedkoper te produceren chemicaliën. Nog steeds is de bijenwas van belang voor de bereiding van zalven, kosmetische produkten en boenwas, voor het modelleren van gietvormen en voor medische toepassingen. [N 63, 121a; JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 52; Ge 37, 145; monogr.] II-6
wasbord schromp: hard wrijven op een sjròmp Ge mootsj ins hiêre wi-j di-j diêr sjròmpt Det gesjròmp is neet (viêr) aan te hiêre  sjròmp (Neeroeteren) een geribbelde en zinken wasplank III-2-1
wasgoed lijnwaad: liëvendj (Neeroeteren) Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)] III-2-1
wasknijper kliefje: klēͅfkəs (Neeroeteren), lijnwaadpinnetje: livəntpenkəs (Neeroeteren, ... ), lijnwaadspinnetje: li-jvespinke (Neeroeteren), pinnetje: penkəs (Neeroeteren, ... ), pinke (Neeroeteren), ook kortweg  pinke (Neeroeteren), spietje: spikəs (Neeroeteren) klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] || wasknijper III-2-1
waslijn wasdraad: Mo zag: Vèèg mich de wasdroad ins driêg, dan kan ich seffes het li–jvendsj bûtenhange  wasdroad (Neeroeteren) waslijn III-2-1
wasmand lijnwaadsmand: lējvǝsman (Neeroeteren) In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.] II-12
water omleiden weteren: wīǝ.tǝrǝ (Neeroeteren), wetering: wīǝ.tǝreŋ (Neeroeteren) De loop van het water vōōr de sluizen met behulp van een afwateringsbeek omleiden, bijvoorbeeld om reparaties aan het sluiswerk uit te voeren of om de nabijgelegen weiden en grond te bevloeien. Meestal heeft men daartoe een zgn. noodsluis, maar in enkele gevallen moet in een dergelijk geval een speciale dam worden opgeworpen. [Jan 98; Grof 39] II-3
waterdamp, wasem damp: da.mp (Neeroeteren), damp (Neeroeteren), domp: soms hoort men dimp  dòmp (Neeroeteren), wasem: wazem (Neeroeteren), wāsəm (Neeroeteren), wāzəm (Neeroeteren) damp [ZND 33 (1940)] || Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)] III-2-1
waterdichte laars waterbot: waterbotte (Neeroeteren) laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)] III-1-3
waterdorpel buitendorpel: būtǝndęrpǝl (Neeroeteren), dorpel: dęrpǝl (Neeroeteren), vensterbank: venstǝrbaŋk (Neeroeteren) Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.] II-9