17612 |
wipneus |
snuitje:
snutjə (L368p Neeroeteren)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
(w)eepe (L368p Neeroeteren)
|
wippen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
25174 |
wisselvallig weer |
betrokken:
betrokken (L368p Neeroeteren),
wisselvallig (weer):
wisselvallig (L368p Neeroeteren)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18290 |
wit halsboordje |
col (fr.):
col (L368p Neeroeteren),
eine kol (L368p Neeroeteren),
o een weinig aangehouden
enne kol (L368p Neeroeteren),
colletje (<fr.):
colke (L368p Neeroeteren),
halsboord:
halsboort (L368p Neeroeteren)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kroon:
krű̄ǝn (L368p Neeroeteren)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (L368p Neeroeteren)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
19435 |
wit zand, stooizand |
wit zand:
wet ˃za.nt (L368p Neeroeteren),
zand:
za.nt (L368p Neeroeteren),
zand (L368p Neeroeteren)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33479 |
witte aalbes |
witte sint-jansberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
witte sint-jansbierən (L368p Neeroeteren)
|
witte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
platte kaas:
platte kieës (L368p Neeroeteren),
platte kíés (L368p Neeroeteren),
pl‧atə kī.əs (L368p Neeroeteren)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Het dikke van geschifte karnemelk (hotsel?) [N 16 (1962)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|