18324 |
zak op een schort |
maal:
maal (L368p Neeroeteren)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26641 |
zak, pungel |
pungeltje:
peŋǝlkǝ (L368p Neeroeteren)
|
Een zak is de gewone verpakking voor graan. Het woordtype balle wordt gebruikt voor een grote, vierkante zak terwijl pungel wordt gebezigd voor een klein zakje. Een zak woog 100 kg, een balle 50 tot 75 kg en een pungeltje 5 tot 20 kg - Coenen, pag. 177. [Jan 257; Coe 243; Grof 274]
II-3
|
18186 |
zakdoek |
maalplag:
malplāg-malplāgə-malpleͅkske (L368p Neeroeteren)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26520 |
zakhaak |
haak:
hǭ.k (L368p Neeroeteren),
haakje:
hē̜̜.kskǝ (L368p Neeroeteren)
|
IJzeren haakje waarmee de te vullen meelzak wordt opengehouden. Om de zak op te hangen kunnen twee systemen gebruikt worden: a) de zak wordt met vier haakjes rondom de meelpijp bevestigd; b) de zak wordt aan één kant van de pijp aan twee haakjes vastgemaakt, terwijl hij aan de andere kant wordt opengehouden door een derde haakje dat verbonden is met een koord dat over een katrolletje loopt en waaraan een zakje zand of een ander tegengewicht hangt. Dit systeem heeft het voordeel dat de molenaar de kwaliteit van het meel tijdens het malen al kan controleren. In l 265 werd op deze wijze gewerkt. Zie ook afb. 83 en 84. De kram uit Q 77 was een stuk ijzer in de vorm van een hoek van 90ű, dat in het hout werd geslagen en waarin de zak kon worden gehangen. [N O, 24f; Vds 166; Jan 169; Coe 154; Grof 184]
II-3
|
18565 |
zakintast |
insteek:
insteek
instéék (L368p Neeroeteren)
|
de zakintast (insteek, inkeker, intast?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18527 |
zakje net boven de buitenzak |
centenmaaltje:
sénteméélke (L368p Neeroeteren),
sikkenmaaltje:
[Van Dale: sik1: 1. geit, 1a <bij de spoorwegen> rangeerlocomotiefje, locomotor]
sikkeméélke (L368p Neeroeteren)
|
een zakje net boven de buitenzak (smokkelzakje, spoorzakje etc.) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
28839 |
zakkenvoering |
keper:
kē̜pǝr (L368p Neeroeteren)
|
Voering van de zakken. In de regel een dicht geweven, soepele stof van katoen of een mengsel van katoen en synthetische garens. Ook gebruikt men katoenen voering in keperbinding. [N 59, 120; Gi 1.IV, 27]
II-7
|
26644 |
zakkenwagentje |
molenwageltje:
[molen]wę̄gǝlkǝ (L368p Neeroeteren)
|
Handwagentje waarmee zakken in de molen verplaatst kunnen worden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 258; Coe 239; Grof 257]
II-3
|
19610 |
zaklamp |
pillamp:
pillamp (L368p Neeroeteren),
pitslamp:
pitslamp (L368p Neeroeteren)
|
zaklamp
III-2-1
|
23226 |
zalig |
zalig:
zalig noewjaor (L368p Neeroeteren)
|
Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|