24915 |
dal, vallei |
dal:
dal (L368p Neeroeteren),
laagte:
lieegte (L368p Neeroeteren),
liegte (L368p Neeroeteren),
liëgte (L368p Neeroeteren),
put:
pèt (L368p Neeroeteren)
|
dal, vallei, stuk land dat gelegen is tussen meerdere heuvels of bergen [del] [N 81 (1980)] || laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)] || laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
blus, -ə, -kə (L368p Neeroeteren)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
uitspraak: hot of het
hoot (L368p Neeroeteren)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18375 |
dameslaars |
vrouwluibot:
vrø͂ͅliboͅt (L368p Neeroeteren)
|
vrouwenlaars [stevelet] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
jas:
jas (L368p Neeroeteren),
mantel:
mantel - mentel (L368p Neeroeteren)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || mantel (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
hakkenschoen:
hakkesjoon (L368p Neeroeteren)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19633 |
dampen |
paven:
paven (L368p Neeroeteren),
p‧āvə (L368p Neeroeteren)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28402 |
dar |
heer:
hę̄r (L368p Neeroeteren),
hers:
hers (L368p Neeroeteren)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
dɛrəm (L368p Neeroeteren)
|
darm, darmen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33824 |
dartel |
wild:
weltj (L368p Neeroeteren)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|