18175 |
doordeweekse muts |
muts:
məts (L368p Neeroeteren)
|
muts, witte ~ zonder poffer voor door de week, voor oudere en minder gegoede vrouwen ook voor s zondags {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28983 |
doorgestikte naad |
doorgestikte naad:
(mv)
dōrgǝstekdjǝ nø̜̄j (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
Doorgestikte naden als decoratie. Naden worden doorgestikt aan de goede kant van de stof. Doorstikken is een uitstekende techniek voor het accentueren van een bepaald detail, het plathouden van de naadtoeslagen en het decoreren van effen stof (Het Beste Naaiboek, pag. 152). [N 59, 58]
II-7
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
dèèr (L368p Neeroeteren),
doornen:
dɛrən (L368p Neeroeteren)
|
doorn || doornen [RND]
III-4-3
|
24503 |
doornappel |
duivelskoren:
di-jvelskure (L368p Neeroeteren)
|
doornappel
III-4-3
|
26348 |
doorslaan |
trochelen:
trǭxǝlǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6]
II-7
|
32391 |
dopbeitel, guts |
gots:
gots (L368p Neeroeteren)
|
Stalen beitel van ongeveer 20 cm lengte met een snede in de vorm van een halve cilinder. De dopbeitel wordt aangedreven met de heulbankhamer en dient om een eerste uitholling in de ruw bewerkte klomp te maken. Zie ook afb. 240. [N 97, 21; A 29a, 7b; monogr.; Bakeman 8]
II-12
|
20848 |
dopen |
dopen:
de.ipə (L368p Neeroeteren),
de.ipən (L368p Neeroeteren),
deipe (L368p Neeroeteren),
dö.ypə (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
dɛ.ipən (L368p Neeroeteren),
e kanjt daupen (L368p Neeroeteren),
ein kind doopen (L368p Neeroeteren),
soppen:
’soͅpə (L368p Neeroeteren)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Dopen. [ZND 01 (1922)] || Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3, III-3-3
|
33521 |
doperwten |
zonder schaal:
zo.ndər šāl (L368p Neeroeteren)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21311 |
dorp |
dorp:
de boore haoewe vīēf ēs en nīēge kie en twelf chêp vier ⁄t dèrp gebracht, deej wouwe ze verkoupe (L368p Neeroeteren),
derəp (L368p Neeroeteren),
dörp (L368p Neeroeteren)
|
De boeren hadden vijf ossen en negen koeien en twaalf schapen voor het dorp gebracht, die wilden ze verkopen. [ZND 04 (1924)] || dorp [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-1
|
19991 |
dorpel |
dorpel:
dē̜rpǝl (L368p Neeroeteren)
|
Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld]
II-9
|