29088 |
een draad om het knoopsgat naaien |
omwerpen:
omwęrpǝ (L368p Neeroeteren)
|
Een draad om het knoopsgat naaien tegen het uitrafelen. [N 59, 139]
II-7
|
34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (L368p Neeroeteren),
eitje:
ęi̯kǝ (L368p Neeroeteren)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
geren:
gīǝrǝ (L368p Neeroeteren),
kortvoor ploegen:
[kortvoor] plōgǝ (L368p Neeroeteren),
kortvoren:
voor de vraag of dit woordtype voor de volgende plaatsen beschouwd moet worden als werkwoord dan wel als meervoudig substantief zie men ook het vorige lemma
[kortvoren] (L368p Neeroeteren)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
19855 |
een huis huren |
huren:
here (L368p Neeroeteren),
hērən (L368p Neeroeteren),
hø̄rə (L368p Neeroeteren)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)] || huren [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
een kater hubben (L368p Neeroeteren),
ənə k‧ātər h‧eͅbə (L368p Neeroeteren),
haarpijn hebben:
hōͅ.rp‧in h‧eͅbə (L368p Neeroeteren)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
(een) kind op de nek pakken:
keindj op de nek pakken (L368p Neeroeteren)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
eine reink op den grond trèkken (L368p Neeroeteren),
’n rēnk op den grond trèkken (L368p Neeroeteren),
grond: o tussen o en u
enne renk op e grond trekken (L368p Neeroeteren)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
17887 |
een kuil graven |
graven:
graven (L368p Neeroeteren)
|
Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19112 |
een lastig karakter hebbend |
lastig:
hè is lestig (L368p Neeroeteren),
lastig karakter:
hè hèt ei lestig karakter (L368p Neeroeteren),
moeilijk:
dè¯s eine hiêl mooilike mins viêr möt òm te goan
mooilik (L368p Neeroeteren),
niet gemakkelijk:
hij is neet gemèkelijk (L368p Neeroeteren),
hè is neet gemekkelik (L368p Neeroeteren),
niet mak:
hè is neet mak (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)] || lastig (ivm. karakter)
III-1-4
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
gezichten snijden:
gəzixtə sni.jə (L368p Neeroeteren),
muilen trekken:
mulə trɛkə (L368p Neeroeteren)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|