25240 |
fris weer |
killig:
killig (L368p Neeroeteren)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronsen:
fronsen (L368p Neeroeteren)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
20586 |
fruit bewaren |
laten rijpen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
loaten riepen (L368p Neeroeteren),
moutingen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (loten liggen om ze loten riep te wèren)
motingen (L368p Neeroeteren)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
20494 |
fruit eten |
snatsen:
snaatsen (L368p Neeroeteren),
snā.tsə (L368p Neeroeteren)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33529 |
fruit, ooft |
fruit:
freit (L368p Neeroeteren)
|
[ZND 05 (1924)]
I-7
|
33530 |
fruit, slechte kwaliteit |
kraatsel:
kraatsel (L368p Neeroeteren)
|
fruit, slecht, minderwaardig —
I-7
|
20536 |
fruiten |
bruin braden:
brūə.n brōͅ.jə (L368p Neeroeteren),
frituren:
frituren (L368p Neeroeteren)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19094 |
futloze jongen |
flap:
flap (L368p Neeroeteren),
lummel:
det is eine limmel (L368p Neeroeteren),
de’s ne lummel (L368p Neeroeteren),
dè’s ijne limmel (L368p Neeroeteren),
limmel (L368p Neeroeteren)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (L368p Neeroeteren)
|
gaan [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
gon liggen (L368p Neeroeteren)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|