e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geeuwhonger geeuwhonger: giehōnger (Neeroeteren), gīəhoͅŋər (Neeroeteren) geeuwhonger [ZND 01 (1922)] III-2-3
gegraven waterloop graaf: grǭf (Neeroeteren), gracht: graxt (Neeroeteren), heul: hēl (Neeroeteren), ēl (Neeroeteren), heulte: hęlǝt (Neeroeteren), kanjel: kānjǝl (Neeroeteren), sloot: sluǝt (Neeroeteren) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehakt frikadellenvlees: frikadellen vleisch (Neeroeteren), gehakt vlees: gehakt vlijs (Neeroeteren), gekapt: gekapt (Neeroeteren), gekapt vlees: gekapt vleisch (Neeroeteren), gemalen: gemale (Neeroeteren), kipkap: kipkap (Neeroeteren) Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || gehakt vlees [ZND 35 (1941)] III-2-3
geheel afgeschoren wolvacht roof: rou̯f (Neeroeteren), roof wol: rau̯f wol (Neeroeteren), rau̯v wol (Neeroeteren), rou̯f wol (Neeroeteren) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
gehemelte gehemelte: geheemedje (Neeroeteren), gehemelte (Neeroeteren, ... ), hemel: hemel (Neeroeteren) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
geheugen memorie: Joa, zag grutepa, mi-jn memurie leetsj mich aaf en tûw inne steek  memurie (Neeroeteren) memorie, geheugen III-1-4
gehucht gehucht: gehucht (Neeroeteren), gehècht (Neeroeteren, ... ) gehucht [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-3-1
gehurkt zitten op zijn hukken zitten: op sən hukə zitə (Neeroeteren) hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] III-1-2
geit geit: gęi̯.t (Neeroeteren) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitenmelksepap geitenmelkpap: geitemelkpap (Neeroeteren) Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3