e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebrekkig persoon gebrekkige mens: ne gebrekkige miensch (Neerpelt), mankementige mens: makkemientige mens (Neerpelt), makənɛntigə mens (Neerpelt), mankementige, een -: makkelentige (Neerpelt), makkenentige (Neerpelt), sukkelaar: sukkelaer (Neerpelt) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] III-1-2
gebruik gewente: gəwəntə (Neerpelt), [sic]  gewengste (Neerpelt), gewoonte: gewonte (Neerpelt, ... ), gewoonte (Neerpelt), gewoônte (Neerpelt) Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-2
gedienstig behulpzaam: hij is behulpzaam (Neerpelt), gaarne helpen: hie helpt gére (Neerpelt) Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedoopt worden gedoopt worden: gedôpt wèren (Neerpelt) Gedoopt worden. [N 96D (1989)] III-3-3
gedrongen persoon korte gestuikte, een -: t es nə korte gestugdə (Neerpelt) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
gedrukt gedrukt: gǝdrøkt (Neerpelt) Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b] I-9
geduld geduld: het toch wa geduld (Neerpelt) Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedurige aanbidding gedurige aanbidding: gedurrige aanbidding (Neerpelt) Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)] III-3-3
gedwee braaf: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  des e braaf jonk (Neerpelt), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  braaf (Neerpelt), goed: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  des e goei jonk (Neerpelt), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  goei (Neerpelt), ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  goe (Neerpelt), zacht: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  zacht (Neerpelt), zoͅxt (Neerpelt) Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelzucht geelkoorts: De informant geeft te kennen dat het woord hem onbekend is, maar vermeld tussen haakjes wel de termen gélzucht en gélkorst !  gélkorst (Neerpelt), geelzucht: De informant geeft te kennen dat het woord hem onbekend is, maar vermeld tussen haakjes wel de termen gélzucht en gélkorst !  gélzucht (Neerpelt) de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] III-1-2