e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
andijvie andijvie: andi.vi (Neerpelt), andievie (Neerpelt, ... ) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)] I-7
angel angel: aŋǝl (Neerpelt), á.ŋǝl (Neerpelt) Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.] II-6
angel van bij of wesp angel: angel (Neerpelt, ... ) angel [Willems (1885)] || angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] III-4-2
angelusklok angelusklokje: t angelusklukske luidt (Neerpelt), klein klokje: kleͅ kløͅkskə (Neerpelt) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] || Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
anjelier anjelier: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  anžəlīr (Neerpelt), genoffeltje: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  snoffeltjes (Neerpelt), giroffel: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  giroffel (Neerpelt) Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)] I-7
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) anjelier: -  anjelier (Neerpelt), genoffeltje: 2x  snoffelkəs (Neerpelt), geroffel: 2x  zirofəl (Neerpelt) tuinanjer III-2-1
anker anker: aŋkǝr (Neerpelt) Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.] II-9
appel, algemeen appel: appel (Neerpelt, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)] I-7
appelbol appelbol: apəlboͅl (Neerpelt), Syst. Frings  apəlboͅl (Neerpelt) Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] || appelen waarrond men deeg doet en die dan in de oven gebakken worden [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
appelmoes appelspijs: appelspies (Neerpelt), apəlspis (Neerpelt), Syst. Frings  apəlspīəs (Neerpelt), compte: kompot (Neerpelt), Syst. Frings  koͅmpoͅt (Neerpelt), prot: Syst. Frings  proͅt (Neerpelt) appelmoes [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] III-2-3