e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote lijster grote klijster: groete klinster (Neerpelt) grote lijster III-4-1
grove stem grove stem: groof stum (Neerpelt), ən groͅ.f stəm (Neerpelt), zware stem: zwoar stum (Neerpelt), ən zwōͅr stəm (Neerpelt) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
guano guano: guano (Neerpelt) Guano is een poedervormige meststof, vervaardigd van uitwerpselen, veren en kadaverresten van zeevogels, waarvan zich in de loop van de tijd dikke lagen hebben gevormd op onbewoonde eilanden en klippen met name aan de westkust van Zuid-Amerika (Peru, Chili). Blijkens een aantal opgaven werd guano beschouwd als de oudste of eerst bekende kunstmest of was hij de voorloper daarvan, die vooral vóór de eerste W.O. gebruikt werd. Toen de echte kunstmest zijn intrede had gedaan, werd deze aanvankelijk nog vaak guano genoemd. Met guano, die voornamelijk werd aangewend om pootaardappelen te bemesten, ging men zuinig om: met een oude eetlepel of iets dergelijks werd in ieder pootgat een kleine hoeveelheid van deze meststof op of bij de aardappel gelegd. Volgens de meeste opgaven was guano een stikstofhoudende meststof, volgens enkele andere bevatte hij ook kali en fosforzuur, terwijl hij eenmaal met thomasslakken wordt vergeleken of als zwarte meststof wordt omschreven. Mogelijk werd deze originele vogelmest in het begin van de kunstmestperiode synthetisch nagemaakt en als guano of onder een daarop gelijkende handelsnaam in de handel gebracht. [N P, 8; N 11A, 62a] I-1
guit, schalk bengel: bengel (Neerpelt), deugniet: deugniet (Neerpelt), kapoen: kapoen (Neerpelt), strop: stroͅp (Neerpelt) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4
gulden gulden: gulle (Neerpelt), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  nə ⁄gølə (Neerpelt) gulden [ZND 35 (1941)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)] III-3-1
gulden mis gulden mis: de gul mes (Neerpelt), gulde mès (Neerpelt) De mis op quatertemperwoensdag van de Advent, guldenmis, noodmis [julde maes]. [N 96C (1989)] || Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)] III-3-3
gulp van een broek piskot: piskoĕt (Neerpelt), piskoter (Neerpelt), piskotje: piskutje (Neerpelt) gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3
gunnen gunnen: gunne (Neerpelt), gunnen (Neerpelt), gynən (Neerpelt), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  gə⁄gønt (Neerpelt) Ge moet hem dat geluk gunnen [ZND 24 (1937)] || Ik zal u ook iets gunnen [ZND 24 (1937)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)] III-1-4, III-3-1
guur, kil en schraal weer kil (weer): kil (Neerpelt), kil weer (Neerpelt), zuur (weer): zoeer weer (Neerpelt), zoeër (Neerpelt), zoer weer  zu(ər) wēr (Neerpelt) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] III-4-4
haag heg: hē̜x (Neerpelt), hęx (Neerpelt), hɛx (Neerpelt) Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8