34006 |
het paard met een enkele lijn leiden |
enkele kordeel:
e.ŋkǝl kǝrdiǝl (L312p Neerpelt)
|
Het paard mennen met een lijn die uit twee delen bestaat, één dat via de rug van het paard de twee uiteinden van het gebit verbindt (cf. lemma Loenje), en een enkele lijn die aan het achterste einde van de eerste bevestigd is (cf. lemma Kordeel, Hotlijn). Die enkele lijn, het kordeel, houdt de voerman in de hand. Om het paard links te doen afslaan, houdt hij die strak gespannen; om het rechts te doen afzwenken, trekt hij met kleine schokjes (stuiklijn). Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [JG 1b; N 8, 101a; N 13, 29; monogr.]
I-10
|
33921 |
het paard wennen aan tuig en arbeid |
aanspannen:
ǭǝnspanǝn (L312p Neerpelt),
inrijden:
ēnriǝn (L312p Neerpelt)
|
[N 8, 99]
I-9
|
25378 |
het ruggemerg doorsnijden of -steken |
het vas doorsteken:
tfas dorstē̜kǝn (L312p Neerpelt)
|
Het ruggemerg doorsnijden of -steken, opdat het dier sneller doodgaat. [N 29, 38; N 28, 6; monogr.]
II-1
|
23983 |
het schuifje krijgen |
het schuifje krijgen:
het schuufke krieëgen (L312p Neerpelt)
|
Het gebruik om het schuifblad in de biechtstoel te sluiten wanneer de biecht wordt uitgesteld en de biechteling niet geholpen kan worden omdat er redenen zijn om aan het berouw of aan het vervullen van de voldoening te twijfelen [het deurken/vensterken kr [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25443 |
het vlees in stukken snijden |
afsnijden:
āfsnęjǝn (L312p Neerpelt),
uitbenen:
utbiǝn (L312p Neerpelt),
verdelen:
vǝrdęlǝ (L312p Neerpelt)
|
Als één der helften van het gekloofde dier verwerkt wordt, snijdt men deze eerst in enkele grote, wat handzamer stukken. [N 28, 98; monogr.]
II-1
|
25441 |
het vlees laten besterven |
laten afkoelen:
lowǝtǝ āfkølǝn (L312p Neerpelt),
uitsterven:
ūtstɛrvǝ (L312p Neerpelt)
|
Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.]
II-1
|
21436 |
het volle bedrag |
de volle som:
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.
də ⁄volə soͅm (L312p Neerpelt)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25558 |
het voorrijzen buiten de trog |
voorrijs:
vø̄rrīz (L312p Neerpelt)
|
De informant van P 56 vermeldt dat het deeg, wanneer het voorgerezen is in de trog of machine, op de bakkerstafel wordt overgebracht voor het narijzen. Sommige informanten beschouwen deze fase als een onderdeel van het voorrijzen. Deze tweede rijsbeurt vindt plaats op de bakkerstafel (Q 121e) of bank (Q 19, 198b) of in de rijskast (L 269). [N 29, 24c]
II-1
|
25557 |
het voorrijzen in de trog |
voorrijs:
vø̄rrīz (L312p Neerpelt)
|
Volgens de informant van P 56 worden de grondstoffen in de trog of de machine gebracht. Eerst de bloem (± 50 kg). De gist (± 1 kg) wordt opgelost in water. Dit mengsel wordt op de bloem gegoten, waarin eerst een soort trechter is gemaakt. Dit alles laat de bakker ongeveer 15 minuten staan. Dit is dan wel het voorrijzen in de trog. [N 29, 24b; N 29, 24a]
II-1
|
19415 |
het vuur doven |
uitdoen:
oetdoe.n (L312p Neerpelt),
oetdoen (L312p Neerpelt)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|