18348 |
ijzertje onder een schoen |
plaatje:
pletsjəs (L312p Neerpelt)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33613 |
in de moestuin werken |
hoven:
hø͂ͅvə (L312p Neerpelt)
|
[N P (1966)]
I-7
|
20684 |
in de schil gekookte aardappelen |
varkenspatatten:
Syst. Frings
vɛrəkəspatatə (L312p Neerpelt)
|
In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22786 |
in een beek baden |
baden:
in de beek baojen (L312p Neerpelt)
|
In een beek baden. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
32711 |
in panden ploegen |
op bedden leggen:
ǫp˱ będǝ lęgǝ (L312p Neerpelt),
ruggen maken:
røgǝ mãkǝ (L312p Neerpelt)
|
Panden zijn delen van een akker van gelijke of ongelijke grootte. Men ploegde in panden met name in de herfst. Ook in de tuinbouw is het gebruik bekend. Bij het ploegen in panden ontstaat er meestal een rug in het midden en in elk geval een diepe voor aan de zijkanten van het pand. Men ploegde een akker in panden a) als hij laaggelegen of vochtig was en - indien vlak geploegd - het overtollige water niet kwijt kon worden, b) als men er verschillende gewassen op wilde verbouwen, c) als de akker erg breed was en er dus bij de normale manier van ploegen veel tijd en arbeid verloren ging met het slepen over de lange wendstroken, d) als men te weinig mest had (in arme streken) om de akker in één keer te kunnen ploegen. Het ploegen in panden gebeurde meest met een niet-wentelbare of niet-keerbare ploeg. [N 11A, 130b; N 11, 48 + 49 + 53 add.; JG 1b + 1c + 2c add.; A 33, 1 + 16b add.; monogr.]
I-1
|
17701 |
ingewanden |
ingewanden:
engəwan (L312p Neerpelt)
|
de ingewanden [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
25433 |
ingewanden van geslacht vee |
darmen:
dɛrǝm (L312p Neerpelt),
fak:
fak (L312p Neerpelt)
|
Ingewanden van geslacht vee. Ook de algemene benamingen voor "ingewanden van vee" zijn hier opgenomen. [N 28, 58; N 28, 88; L 1a-m; L 1u, 106; Veldeke 26, 23; monogr.]
II-1
|
25434 |
ingewanden verwijderen |
fak uithalen:
[fak] uthǫǝlǝ (L312p Neerpelt),
uittrekken:
uwtrękǝn (L312p Neerpelt)
|
Als het dier opgehangen is, snijdt de slachter de buik open, waarna hij de ingewanden (maag, darmen e.d.) verwijdert. Om het dier lichter te maken en het dus gemakkelijker te kunnen ophijsen, gebeurde dit bij een rund vroeger - voordat het gebruik van katrollen e.d. meer algemeen werd - terwijl het dier nog op de burrie lag. Een bij het woordtype genoemd object wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie voor deze varianten van ''darmen'', ''pens'' e.d. het lemma ''ingewanden van geslacht vee''. [N 28, 59; monogr.]
II-1
|
33017 |
ingezaaid land |
gereed:
gǝrīǝt (L312p Neerpelt)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
25447 |
ingezouten |
ingezouten:
ēngǝzawtǝn (L312p Neerpelt)
|
Dit lemma sluit volledig aan bij het lemma ''het vlees conserveren''. In de Leuvense vragenlijsten 1a-m en 27 werd naar het begrip "ingezouten" gevraagd. Deze twee vragen worden hier als apart lemma gehonoreerd. [L 1a-m; L 27, 40; Veldeke 22, 67]
II-1
|