e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keel keel: kē̜.l (Neerpelt), strot: strō.t (Neerpelt), strōǝt (Neerpelt) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot keel: keͅl (Neerpelt), strot: stroͅt (Neerpelt) keel [N 10b (1961)] || strot [N 10b (1961)] III-1-1
keelgat keelkot: keͅlkoət (Neerpelt) keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)] III-1-1
keelpijn keelpijn: kɛ.lpɛ.in (Neerpelt) keelpijn [RND] III-1-2
keep kweekvink: kweikvink (Neerpelt) keep III-4-1
keerstrook, wendakker voordel: vø̄.rǝl (Neerpelt), vø̜rǝl (Neerpelt), meervoud  vø̄rǝls (Neerpelt), vooreind: vooreind (Neerpelt) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen keffen: keffen (Neerpelt, ... ) keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
kegelen kegelen: doͅ. wø.rt ne.mi.ə gəke.gəlt (Neerpelt) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
kelder kelder: kɛ̝ldər (Neerpelt) kelder [RND] III-2-1
kelk kelk: kellik (Neerpelt) De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)] III-3-3